Hoofdstuk 4

02-02-2014 20:34

De schemer valt in wanneer Marit zich omdraait naar de grote klok in de recherchekamer. De wijzers van de klok wijzen tien voor half zeven aan. Ongemerkt heeft de werkdag zich enkele uren uitgerekt en de vermoeidheid is voelbaar in haar hele lichaam. Met de laatste bewegingen van de muis sluit ze haar computer af en rolt haar stoel naar achteren. Ze pakt de zes, opgestapelde, plastic bekertjes van haar bureau op en gooit deze in de prullenbak. Dan staat ze op en loopt de kamer uit. Met een argeloze beweging drukt ze het licht van de recherchekamer uit. Vermoeid loopt Marit richting de kleedruimte en opent haar locker. Sinds ze uit de uniformdienst is heeft ze een zee van ruimte verkregen. Waar in het verleden meerdere dienst blouses en broeken hingen is nu een loze ruimte. Op de grond staan enkele grote mappen met informatie uit cursussen, een regenpak en haar sportschoenen. Bij het zien van de sportschoenen besluit ze om hardlopend naar huis te gaan. Ze had met behulp van afstandmeten.nl een route uitgedacht van ongeveer 7 kilometer. Een afstand die ze bedacht had waarbij ze haar vermoeidheid uit haar lijf kon sporten, maar nog wel energie over had om leuke dingen te ondernemen.

Marit trekt haar driekwart tight ren broek aan, gevolgd door een strak shirt en een windjack. Haar outfit toont de contouren van haar lichaam, die niets te wensen over laten. Haar prachtige rondingen gloreren in de sportieve kleding. Na het vastknopen van haar veters loopt ze rustig naar de dienstuitgang. De mannelijke collegae die zij voorbij loopt verdraaien hun nek en vergapen zich aan haar voorkomen. Bij het terugdraaien van hun nek in de uitgangspositie kleuren ze rood wanneer ze ontdekken dat ze zojuist betrapt zijn door Marie. De baliemedewerkster zou niet hebben misstaan in de gemiddelde kroeg in de Jordaan. Haar hoogblonde haar, overdreven,felgekleurde make-up en de gebektheid van een echte Amsterdamse marktkoopvrouw maken haar een vrouw om rekening mee te houden. ‘He pannenkoek,’ roept ze naar één van de collegae die zich vergaapt aan Marit. ‘Laat dat meisje is met rust. Als je het nodig vindt om ergens naar te kijken, dan kijk je hier maar naar.’ Marie draait zich om tikt tegen haar rechterbil, terwijl ze lachend wegloopt.

De deur wordt gegrepen door de wind die zojuist om de hoek komt waaien. De frisse lucht bereikt het warme gezicht van Marit en brengt een heerlijke voorjaarslucht met zich mee. Ze kijkt naar boven en schat in wat het weer het komende half uur gaat doen. Het lijkt of ze redenen zoekt om niet te hoeven lopen. Het is die bekende tegenzin waar ze elke keer weer tegen vecht. Wetende dat na de eerste paar honderd meter en haar stijgende hartslag, zorgen voor een onmiskenbaar heerlijk en ontspannen gevoel. Om uiteindelijk, ontdaan van kleding heerlijk en voldaan onder een warme douche te staan. Het zijn die laatste overwegingen die haar doen besluiten om haar eerste stappen te zetten. Op haar koptelefoon haar favoriete muziek, die de drukte van de stad volledig ontneemt. Als het kon zou ze het liefste met haar ogen dicht hardlopen om zo optimaal te kunnen ontspannen. Elke stap die ze zet zorgt er voor dat haar krullen op en neer deinen. Bij kruispunten neemt ze de moeite om het verkeer in te schatten en bij een eerste mogelijkheid steekt ze over. Alles gaat zo vanzelfsprekend en vloeiend, zonder na te denken, volledig op de automatische piloot. Ineens, onaangekondigd en zonder aanleiding, ziet ze de beelden van het jonge meisje voor zich, liggend in de fietstunnel van het Rijksmuseum. Spontaan krijgt ze kippenvel over haar hele lijf en besluit ze even te stoppen. Met haar handen in haar nek probeert Marit op adem te komen. Een jongen die voorbij fietst kijkt haar glimlachend en goedkeurend aan. ‘Kijk nou maar voor,’ snauwt Marit naar de jongen, wanneer ze besluit om rustig door te lopen. Ze is niet ver meer van huis en wanneer ze haar straat in loopt ziet ze de auto van Martijn staan. Even twijfelt ze of ze door moet lopen. Even geen werk is zo verleidelijk, maar ze wil ook graag weten hoe het met het slachtoffer gaat. In een rustig looppasje beweegt ze zich richting haar woning. Martijn staat op vanaf het trappetje bij de voordeur. Hij trekt zijn broek omhoog en trekt zijn jas naar beneden. Dan geeft hij een vluchtige blik op  zijn horloge. ‘Ik heb je echt wel zien lopen hoor, je hoeft niet net te doen of je een recordtijd hebt gezet.’

‘Als je alleen maar komt om mij af te snauwen dan stap je maar weer in en rot je maar op.’

‘Sorry, ik wist niet dat je in deze bui zat.’

‘Hoezo, deze bui? Wat weet jij er nou van?’

‘Het gaat goed met er,’ een mislukte poging van Martijn om deze benauwde situatie te ontlopen.

‘Laat me met rust man en laat me er door, ik wil naar binnen.’

Martijn stapt opzij en ziet hoe Marit de voordeur opent. Nadat ze naar binnen is gestapt ziet hij dat de voordeur open wordt gelaten. Een zwijgende uitnodiging om binnen te komen, althans zo besluit Martijn het gebaar op te pakken. Eenmaal binnen sluit hij de voordeur en loopt richting de woonkamer. Het huis van Marit geeft hem een kriebelig gevoel. Overal waar hij kijkt ligt wel iets van post, kleding, of andere zaken die niet bedoeld waren ooit op die plek te belanden. Er zit geen enkele logica in het huis van Marit en het stoort hem mateloos. Martijn loopt door de in zijn ogen wanordelijkheden richting de woonkamer. Hij schuift een stoel van de eettafel weg en legt enkele opgevouwen kledingstukken op de tafel. Het duurt een minuut of vijf voor hij gestommel in de gang hoort. Martijn draait zich om richting de deur die de woonkamer van de hal scheidt. Korte tijd later loopt Marit in een losse joggingbroek en een ruimzittend T-shirt naar binnen, haar haren nog afdrogend. ‘Het gaat dus wel goed met er,’ vraagt Marit aan haar collega. Haar stem is weer normaal, het douchen heeft kennelijk gezorgd voor de nodige ontspanning.

‘Ze was wel erg fel tegen mij, maar uiteindelijk begreep ze de noodzaak van goed meewerken wel. Ik schrok zelf wel van het brandmerk dat de dader had aangebracht.’

‘Ja, dat was wel opmerkelijk. Waarom zou iemand dat doen?’

‘Het kan duiden op een verkrachter die zijn prooi markeert. Ik ben dan ook bang dat het niet bij één slachtoffer blijft.’

‘Denk je aan een serieverkrachter,’ vraagt Marit enigszins verbaasd. ‘Is dat niet te vroeg om daar al vanuit te gaan?’

‘De plek van de verkrachting is zorgvuldig uitgekozen. De dader kon zich goed verstoppen en nadat hij had toegeslagen in redelijke rust zijn gang gaan. De kans om ontdekt te worden was aanwezig en dit heeft hem machtsgevoel gegeven. Bij de meeste serieverkrachters was nadien een patroon te ontdekken en ik denk dat het brandmerken het patroon van onze verkrachter is.’

‘Heb je Hans Dursma al gebeld?’

‘Nee, ik weet nog niet welke zoekvraag ik bij hem neer wil leggen. Je weet hoe dat werkt bij onze informatiecoördinator, hij vindt veel, maar je moet wel heel duidelijk zijn in je zoekvraag.’

‘Je kunt hem allicht al laten zoeken naar slachtoffers van zedenzaken die gebrandmerkt werden.’

Marit pakt haar mobiele telefoon uit haar rugtas en selecteert het nummer van Hans. Dan zet ze haar telefoon op speaker zodat Martijn mee kan luisteren.

‘Met Hans Dursma, informatie coördinator, politie….’

‘Hans, met Marit. Kun je voor mij in het systeem zoeken naar slachtoffers van zedenmisdrijven die gebrandmerkt zijn of iets dergelijks?’

‘Wat fijn dat jullie mij altijd uit laten praten,’ benoemt Hans sarcastisch naar Marit.

‘iets dergelijks? Kun je mogelijk iets specifieker zijn?’

Marit kijkt Martijn aan en ziet aan zijn triomfantelijke blik dat hij deze vraag al reeds verwachtte.

‘Het brandmerk bij ons slachtoffer was in de vorm van een schoppen.’

‘Tja, ik kan kijken of ik daar iets van kan vinden, maar de vraag is wel summier. Ik zal tot tien jaar terugkijken.’

Zonder af te wachten wat de reactie van Marit is heeft Hans de verbinding al verbroken. Marit smijt haar telefoon op de bank en roept binnensmonds enkele verwensingen uit.