Hoofdstuk 3

27-01-2014 21:18

De grote draaideur van het AMC draait in alle rust linksom, Martijn meenemend in zijn draai. Dan stapt hij het ziekenhuis binnen en loopt regelrecht op de bewaking af. ‘Goedendag, ik kom hier in verband met de verkrachte vrouw van vanmorgen. Kunt u mij zeggen bij wie ik mij moet melden?’ Twee aanwezige bewakers kijken Martijn schaapachtig aan. Martijn kan het niet nalaten een diepe zucht naar buiten te brengen. Hij snapt ook wel dat ze hun werk zo goed mogelijk willen uitvoeren, maar kom op, één simpele vraag en de stoppen lijken op tilt te slaan. ‘Ik ben op zoek naar de arts die het onderzoek verricht bij het slachtoffer van de verkrachting bij het Rijksmuseum.’ Één van de bewakers lijkt de vraag te begrijpen en pakt de hoorn van de telefoon. Hij toets een combinatie van cijfers in en krijgt iemand aan de lijn. Dan wordt de verbinding verbroken en toets hij weer een nieuwe cijfercombinatie in. Martijn krijgt het haast op zijn heupen en het idee dat hij beter zelf op zoek kan gaan, kruipt langzaam zijn hoofd binnen. ‘U kunt naar de tweede verdieping en bij balie twee vragen naar dokter Bruinink.’

‘Dank u wel,’ antwoord Martijn op zijn vriendelijks en vertrekt richting de trappen. Op de tweede verdieping, balie twee, bevraagd hij een prachtige blondine naar dokter Bruinink. ‘Ik zal hem voor u roepen, neemt u plaats in de wachtkamer.’ Martijn knikt tevreden en kijkt over zijn rechter schouder naar de rij stoelen die ogenschijnlijk een wachtkamer moeten vormen. Nog maar net plaatsgenomen op één van de stoelen en de National Geografics  opengeslagen, pagina één. ‘Meneer Karsten?’ Een sportief uitziende man, circa veertig jaar oud, zwart haar, beginnend grijzend en netjes in een scheiding naar rechts gekamd, nadert Martijn. Van dichtbij worden de groene ogen van de man zichtbaar. De rechterhand van de man strekt zich uit naar Martijn. ‘Dokter Bruinink, Fred Bruinink. U bent van de recherche?’ Martijn komt de hand van de arts tegemoet. ‘Klopt, Martijn Karsten, recherche. Ik kom u assisteren bij het onderzoek van het slachtoffer. De handgreep van de dokter is stevig en zorgt ervoor dat al het bloed uit de vingertoppen van Martijn geknepen wordt. Zoveel kracht had Martijn niet verwacht toen hij de tengere dokter voor het eerst aanschouwde. Wanneer de handen zich van elkaar losmaken stopt Martijn hem pijnverbijtend in zijn jaszak. ‘Dat was mij inderdaad ingefluisterd. Ik begrijp echter niet waarom u bij het lichamelijk onderzoek aanwezig moet zijn. Ik kan u de resultaten toch ook overhandigen als het onderzoek is afgerond?’

‘Dat zou één en ander wel eenvoudiger maken, echter is het voor het onderzoek van belang dat er iemand van de politie bij aanwezig is. Zullen we naar de patiënt gaan?’

‘Maar natuurlijk, volgt u mij.’

Lopend door de witte, steriele gang, stappen de twee mannen richting kamer 6. De dokter drukt op de zwarte knop, welke aan de zijkant van de deur, aan de muur is bevestigd. De deur van de kamer wordt automatisch geopend met een zoemend geluid. In het midden van de ruimte is een lege operatietafel zichtbaar. Aan de linkerkant staat een kastenwand met allerhande medische benodigdheden. Aan de rechterzijde staan een aantal stoelen. Op één van de stoelen zit een jonge dame in operatiekleding. Ze ziet er verslagen en zwaar vermoeid uit. Vanuit haar stoel kijkt ze niet op als de beide mannen binnen komen lopen. Bruinink pakt de patiëntenkaart van de rand van het bed en leest de gegevens.  Angela Touwslager, de geboortedatum geeft te kennen dat ze net achttien jaar oud is.

‘Goedemorgen, ik ben dokter Bruinink en dit is de heer Karsten van de recherche.’

Nog altijd is er van de jonge dame geen reactie waarneembaar. Martijn stapt de dokter voorbij en plaatst zijn metalen koffer op de grond. Dan neemt hij naast haar plaats op één van de lege stoelen. Met zijn armen op zijn knieën leunend en zijn handen ineen gevouwen brengt hij zijn hoofd op dezelfde hoogte als van de jonge vrouw. ‘Hallo, mijn naam is Martijn, ik ben rechercheur bij de politie Amsterdam-Amstelland. Ik ben hier vandaag om er zorg voor te dragen dat het onderzoek in goede banen verloopt. Ik beloof je dat wij er alles aan zullen doen om de dader te vinden en voor het gerecht te brengen.’

De jonge vrouw draait haar hoofd richt Martijn en haalt met haar linkerhand de haren uit haar gezicht. ‘En dan? Wat schiet ik daar nou mee op, ik ben voor het leven getekend!’ Martijn volgt tijdens de emotionele uithaal haar wijsvinger naar haar nek. Dan ziet hij het brandmerk in haar nek en merkt hij dat hij schrikt. Zijn ogen zoekend naar dokter Bruinink, maar niet wetende welk antwoord hij wil ontvangen. ‘Verdomme Charles, dat had je wel even kunnen vertellen,’ bedenkt Martijn zich.

‘Mevrouw Touwslager, ik wil graag met het onderzoek beginnen.’ Bruinink neemt het gesprek van de aangeslagen Martijn over. ‘Neemt u alstublieft plaats op de tafel. Is er al iemand van u thuis geïnformeerd?’

‘Nee, ik heb mijn moeder wel gebeld, maar die neemt niet op. Ik heb haar voicemail wel ingesproken. Wat gaat er nu allemaal gebeuren?’

‘We zullen een aantal onderzoeken aan uw lichaam moeten verrichten en we lopen een vragenlijst door.’

‘Moet hij dan ook alles zien?’ vraagt Angela terwijl ze dit zegt knikt ze met haar hoofd in de richting van Martijn.

‘Nee hoor, ik blijf achter het doek staan, bij u, zodat we direct aan de vragenlijst kunnen beginnen.’ Martijn voelt zich enigszins beledigd, maar hij snapt ook dat dit niet het moment is voor het herstellen van zijn trots.

‘Uw kleding neem ik in beslag voor verder onderzoek, mogelijk dat we sporen aantreffen die naar de dader kunnen leiden.’

‘Ik kan mij voorstellen dat een persoon die dergelijke daden verricht er rekening mee houdt dat u nauwkeurig onderzoek doet naar de dader. Het lijkt mij dan ook schier onmogelijk dat u op de kleding aanwijzingen zult vinden die zullen leiden tot een dader.’ Bruinink kijkt enigszins verwaand in de richting van Martijn die de grootst mogelijke moeite moet doen om niet direct te reageren.

‘Het kleinste bewijs kan in een strafproces doorslaggevend zijn. In een worsteling kan huidepitheel of vezels van kleding op het slachtoffer zijn beland. Ik ben van mening dat we, zeker in dergelijk ergerlijke misdrijven, alle mogelijkheden moeten benutten.’