Hoofdstuk 1

13-01-2014 21:20

Langzaam verschijnt er licht vanuit de duisternis en worden de eerste tonen van de ontwakende vogels hoorbaar. De geur van een frisse nieuwe dag bereikt de neus van een man, die ineen gedoken in een portiek zit te wachten. Uit één van de zakken van zijn zwarte bomberjack haalt hij een pakje sigaretten tevoorschijn. Hij pakt een sigaret en brengt deze naar zijn mond om hem vervolgens met een aansteker te ontbranden. Een diepe teug volgt en de sigaret smeult fel rood op. Enkele tellen later gevolgd door een witte rookpluim, meegenomen door een frisse lentebries. Bedekt met een capuchon is de man onherkenbaar voor een ieder die zijn gedaante opmerkt. Het is vroeg, een enkele auto passeert de man in de overvolle Derde Weteringdwarsstraat. Een tweede witte rookpluim dwarrelt vanuit de man zijn mond naar boven en wordt kort daarna ingehaald door de man zelf. Door de snelle beweging slaat het lichaam van de man de rook uiteen. Zonder enige twijfel loopt de man in de richting van de Weteringstraat. Ineengedoken en nog net zo anoniem vervolgt de man zijn weg richting de Weteringstraat. Ter hoogte van de Lijnbaansgracht blijft hij even staan en neemt een laatste teug van zijn sigaret. De man kijkt rustig om zich heen, gooit zijn sigaret op de grond en loopt zonder schroom door. Zijn eerste stap landt op zijn weggegooide sigaret, een uiteen gereten vloei met tabakresten achterlatende. Op de Weteringschans slaat de man rechtsaf in de richting van de Spiegelgracht. Dan steekt hij de Museumbrug over en volgt het fietspad onder het Rijksmuseum. Bij het passeren van de grote zuilen van het Rijksmuseum stapt de man ineens opzij en neemt plaats achter één van de dikke zuilen van het museum.

Enkele fietsers passeren in de tunnel, onderweg naar een bestemming, onbekend voor de verscholen man. Vanuit de Paulus Potterstraat fietsen twee meisjes in de richting van de Hobbemastraat. Ze zijn druk in gesprek en bewegen zich vrij door de nog stille stad. Ter hoogte van de kruising volgt een snel afscheid waarbij de prachtige brunette, rank figuur, een jaar of achttien, gekleed in een donkerkleurige legging en lange wollen jas, haar vriendin een tikje op haar arm geeft. Terwijl haar vriendin uit zicht verdwijnt rijdt het andere meisje door richting de Museumstraat. Op haar hoofd een wollen muts die eigenlijk alleen voor de mode gedragen wordt of door koukleunen. Haar donkere haren wapperen op de snelheid waarmee zij zich door de dikke ochtendlucht verplaatst. De dauw landt op haar lange wimpers en verfrist haar gezicht bij het knipperen van haar ogen. Zonder argwaan slaat ze links af en stevent af op de onderdoorgang van het museum. Ze is onderweg naar de Weteringschans om de tram naar school te pakken. Ze heeft lang moeten wachten voor ze weer onder het museum door kon fietsen. De verbouwing van het prachtige gebouw heeft haar genoodzaakt om, om te fietsen waardoor ze niet de volledige pracht van het museum kon aanschouwen. Ze heeft het altijd bijzonder gevonden om door zo’n historisch gebouw te fietsen. Nu was het sinds enige tijd weer mogelijk en ze liet dan ook geen kans voorbij gaan. Aan het einde van de tunnel scheen de zon al fel en belemmerde haar zicht in de tunnel.

Een enorme dreun tegen haar borstkast doorbreekt de serene, sprookjesachtige rust. Met een klap valt ze op de grond, niet wetende wat haar zojuist overkomen is. Ineens een gewicht op haar buik en ze ziet nog net een donkere gedaante op haar lichaam. Dan voelt ze hoe ze bij haar hoofd wordt gepakt en met enorme kracht tegen de grond wordt geslagen. Een enorme pijnscheut schiet door haar hoofd en ze verliest haar bewustzijn. Enkele seconden later wordt ze langzaam wakker en voelt dat haar lichaam verplaatst wordt. Ze wordt aan haar benen de duisternis in getrokken. Tegenstribbelen lukt haar niet, haar lichaam is verdoofd door de angst. Dan laat hij haar benen los waardoor ze met een klap op de grond vallen. Ze heeft nog moeite met ademhalen van de klap op haar borst. Gillen is alles wat ze wil, maar het lukt haar niet.  Ze probeert zoveel mogelijk details in zich op te nemen, maar ondertussen slaat de angst toe. Onmacht heeft nog nooit zo onmachtig gevoeld. Ze wil zich niet overgeven, maar hij is zo sterk, zo dominant. Het gewicht op haar buik neemt toe en ze merkt dat de man kracht zet. Met een enorme zwaai ziet ze nog net zijn rechterarm naar haar hoofd bewegen, een doffe dreun ten gevolg.

Haar lichaam beweegt bewusteloos op de brute handelingen van de anonieme man. Met kracht verwijdert hij haar spijkerbroek van haar lichaam. Haar witte, lichtelijk doorschijnende slip wordt zichtbaar. De man neemt afstand van zijn prooi en aanschouwt haar terwijl ze hulpeloos op de grond ligt. De adrenaline stroomt door zijn lijf en een enorm machtsgevoel drijft hem tot grootse dadendrang. Langzaam creëert hij tunnelvisie richting haar kruis en laat hij al zijn fantasieën los. Wanneer hij zich niet kan bedwingen ontdoet hij zich van zijn broek. Zijn onderbroek trekt hij in alle rust naar beneden en dan benadert hij zijn net gewonnen trofee. Met zijn linkerhand trekt hij haar slip opzij en zonder enige voorbereiding penetreert hij haar lichaam. Haar bewusteloze lijf schokt op het ritme van zijn stoten. Zijn ogen alleen nog maar gericht op haar, zich niet meer bewust van zijn omgeving. Volledige focus op het genot van zijn overwinning. Dan laat hij alles los en voelt hij de golven van het klaarkomen door zijn penis stromen.

Bewustzijn sijpelt zijn brein binnen en langzaam opent hij zijn ogen. Dan ziet hij zijn vreselijke daad en wordt overmand door emoties. Een eerste traan glijdt langs zijn wang naar beneden terwijl hij zich terugtrekt en aankleedt. Neerkijkend op een bewusteloze pop veegt hij zijn tranen weg en kijkt door de tunnel. De man raapt zijn jas op en slaat deze achter zijn rug. Nadat hij zijn armen door de mouwen heeft gestoken, reikt hij naar zijn jaszak en pakt een nieuwe sigaret. Een eerste teug, een vlugge blik naar zijn trofee. Uit zijn linkerbroekzak pakt hij een soort zegelstempel met aan het einde een metalen schoppenfiguur. Het vuur van zijn aansteker laat het schoppenfiguur rood opgloeien. Bedachtzaam zakt hij naast zijn overwinning op de grond. Hij brengt de stempel naar de nek van de nog buiten bewust zijnde vrouw. Krachtig drukt hij de stempel tegen de rechterzijde van haar nek, gevolg door een sissend geluid, een wit rookpluimpje en de geur van verbrand vlees. Na het verwijderen van de stempel pronkt het schoppen teken in haar hals. Ze is gemerkt en zal haar leven lang het merkteken van haar verkrachter met haar dragen. Dan stapt hij over haar heen de tunnel in en verdwijnt in Amsterdam.