Vermoorde onschuld, deel I

05-11-2013 19:51

05 maart 2011, 23.00 uur

Buiten is het koel, het gevolg van een prachtige voorjaarsdag. Zelfs in het licht van het avondleven lichten de sterren helder op. Op straat krioelen de mensen door elkaar, op zoek naar een dancing, pub, bruin café. Elke tien meter weerklinkt er weer andere muziek. Op de tree van een ME voertuig zit een jongogend meisje met een vriendin, ze wordt getroost. Waarschijnlijk in de steek gelaten door een eerste vriendje. Dan richt ze haar gezicht op en valt het op hoe wit ze ziet. Waarschijnlijk te veel gedronken, of een verkeerde combinatie van drank en drugs. Vanaf de stadsschouwburg komen twee politieagenten aangelopen. Bij het zien van de twee meisje lopen ze in versnelde pas naar het ME voertuig. De meisjes worden gesommeerd op te staan en elders te gaan zitten. De vriendin van het zieke meisje helpt haar overeind. Na enig gemopper richting de agenten kiest ze toch eieren voor haar geld en loopt samen met haar vriendin weg. De agenten openen de achterdeuren van het voertuig en nemen plaats. Met de deuren open aanschouwen ze het uitgaansleven op het Leidseplein. Sinds jaren staan de voertuigen van de politie op de pleinen in het centrum van Amsterdam. En elke uitgaansavond zijn ze niet voor niets gekomen. Geschreeuw vanuit de richting van Pathé City. De twee politieagenten springen uit hun voertuig, sluiten de deuren en rennen in de richting van de bioscoop. Ik loop verder in de richting van de Korte Leidsedwarsstraat. De herkenbare geur van fastfood, op het moment dat ik de Mc Donalds voorbij loop. Ik loop naar binnen en bestel een hamburger. De serveerster glijdt van de toonbank naar de plek waar de verschillende soorten hamburgers liggen. Ik vraag mij af hoe oud de voorste hamburger is, maar ben meteen weer bij de les als ik haar terug zie schuiven. Dat is dan één euro. Ik voel in mijn rechter broekzak en haal een euro te voorschijn. Ik betaal en loop naar buiten. Voor de deur pak ik mijn hamburger uit en zie een ambulance vanuit de Leidsestraat komen rijden. Het licht van de blauwe lampen weerkaatst tegen elk object en zorgt voor een blauwe gloed in het straatbeeld. De ambulance slaat links af, waarschijnlijk richting de bioscoop.

Ik neem de laatste hap van mijn hamburger en gooi het inmiddels opgepropte papiertje in de vuilnisbak. Ik kijk nog een keer over het Leidseplein, misschien zie ik nog een leuke meid lopen. Dan besluit ik door te lopen naar de Njoy. Ik kwam hier voorheen nooit, dat wilde Wendy niet. Het is nu ongeveer een half jaar geleden dat onze relatie stuk liep. Nu ik het overdenk, betrap ik mijzelf er op dat ik aan het glimlachen ben. Het was bij deze Mc Donalds dat ik haar heb leren kennen. Ze zat toen met een aantal vriendinnen op de eerste etage. Ik liep met mijn vrienden de trap op naar de eerste verdieping, op zoek naar een goede plek. Zittend op zo een plek met zicht op de trap, waardoor je elk lekker ding ziet komen en gaan, zag ik haar direct zitten. Ik zorgde ervoor dat ik zo kwam te zitten dat ik oogcontact met haar kon krijgen. Op het moment dat ik de eerste hap van mijn Big Mac nam en de saus langs mijn vingers terug in het bakje liep, hadden we ons eerste oogcontact. Niet het perfecte moment, maar haar lach verraadde haar interesse. Een week later zaten we met zijn tweeën aan een gereserveerde tafel in de Pancake Bakery aan de Prinsengracht. Haar slanke lijf bekleed met een mooie strakke, zwarte jurk die halverwege haar bovenbenen op hield te bestaan. Haar bruine, steile haren die net haar schouders raakten en dansten bij elke beweging. Haar ogen, zo mooi als het blauw van de oceaan. Na het etentje spraken we vaak bij haar thuis af. De eerste keer zo spannend, daarna zo vertrouwd. Het duurde ongeveer een half jaar tot ik mijn spullen verhuisde naar haar appartement. We hadden het heerlijk samen, deden alles samen, tot een paar maanden geleden. Op dat moment had ik het gevoel dat ik ophield te bestaan. Mijn hele toekomst, weg. De reden kon ik ook al niet bevatten, ze “had ruimte nodig”, “had het gevoel nog niet klaar te zijn voor een vaste relatie”. Mijn god, wat heb ik haar gemist, vooral de eerste maanden. Alles weer opnieuw beleven, thuiskomen zonder de ervaringen van de dag te kunnen delen. Het heeft echt maanden geduurd voor ik mijn leven weer op de rit had. Ik moest naar buiten, terug in de maatschappij. Opnieuw beginnen, nieuwe mogelijkheden zoeken. Het was mijn beste vriend, Bram Verheggen, die mij uit mijn isolement haalde en meenam naar het uitgaansleven van Amsterdam. Daar stond ik dan, hoopje mens, pilsje in de ene hand, peuk in de andere. Hangend aan de bar, kijkend in het niets. Zo ging het week in week uit, er was geen lol meer te beleven aan mij. Ik zag de ene vriend na de andere vertrekken en na een flinke woordenwisseling vertrok ook Bram uit mijn leven. Dit moest ik kennelijk allemaal meemaken om mijzelf weer op te kunnen pakken en iets van mijn leven te maken.

Het is druk voor de ingang van de Njoy. Een paar meiden staan met de deurman te praten. Ongezien glip ik langs het groepje en betreed het café. Ik ben nog steeds alleen, maar geniet van deze anonimiteit. Niemand bemoeit zich met mij en ik laat iedereen met rust. Genieten van de muziek, mijn pilsje en mijn peuk.

06 maart 2011, 03.00 uur

Ik grijp mijn jas, grabbel in mijn linkerjaszak en pak de vijftig cent die ik er eerder die avond in had gestopt. Terwijl ik naar de uitgang loop, zwaai ik nog een keer naar Natascha, die nog druk bezig is om klanten van drinken te voorzien. Ik zie dat Natascha terugzwaait, met de theedoek nog in haar handen. ‘Hé, bedankt voor weer een gezellige avond!’, roep ik in een uitgelaten stemming naar Frans. Frans is de vaste deurman van NJoy, standaard klerenkast met een glaasje cola op het plankje en de te witte glimlach. ‘Ik zie je volgende week Gerard.’, hoor ik Frans zeggen, terwijl ik de vijftig cent in zijn hand druk. Eenmaal buiten suizen mijn oren nog van de te harde muziek en dreunt de bas nog flink na. Het resultaat van een heerlijke stapavond. Ik hou van de stad, altijd in beweging, je bent nooit eenzaam.

Ik snuif de lucht op en loop in de richting van de Stadhouderskade. Mijn kuiten doen zeer van het hangen bij de bar en het lopen gaat niet makkelijk. De pilsjes in combinatie met de koude muur waar ik tegenaan liep toen ik naar buiten stapte, doen ook al geen wonderen. Ik steek de Stadhouderskade over en begeef mij in de richting van het Vondelpark. Heerlijk, om na zo’n drukke avond even tot mijn zinnen te komen, met een wandeling door het park. Ik passeer de grote hekken die toegang bieden tot het park en volg de weg die uiteindelijk uitkomt bij de Kattenlaan. Ik loop deze route wel vaker, langs het water, richting mijn huis. Ik woon op de Eerste Helmerstraat, nu denk ik een maand of vijf. Mijn woning bevindt zich op de eerste verdieping, het is niet groot maar dat is ook niet nodig. Ik was allang blij dat ik een woning kon krijgen, nadat mijn relatie stuk liep met Wendy. Alle spullen die van ons tweeën waren, heb ik daar achtergelaten. Ik wilde er niet eens om vechten, geen reden hebben om opnieuw met deze vernedering te worden geconfronteerd. Eerlijk gezegd wilde ik ook geen herinneringen meer aan onze relatie, in mijn beeldvorming blijf je dan in het verleden dwalen.

Het is rustig in het park, er zitten wel wat mensen aan de waterkant en een enkele zwerver ligt in zijn tentje tussen de bosschages verscholen. Vlakbij het tweede meer bemerk ik dat enkele lantaarnpalen niet werken. Het is maar een stuk van honderd meter, maar het is echt aardedonker. Mijn gedachten zeggen een straatje om te lopen, maar ik wil naar huis, lekker douchen en dan slapen. Ik besluit door te lopen en passeer een wolk van rododendron die prachtig oplicht in het maanlicht. Terwijl ik naar de rododendrons kijk, voel ik dat ik mij verstap en door mijn rechterbeen zak. Een pijnscheut vliegt door mijn enkel, ik moet hem verzwikt hebben. Waarschijnlijk heb ik naast het pad gestapt waardoor ik mijn enkel verzwikte, maar wat doet het er toe. ‘Godverdomme, dat doet zeer man!’, denk ik bij mijzelf als ik mij weer opricht. Ik sta net overeind als ik een hoop geritsel hoor. Zoekend waar het geluid vandaan komt, voel ik ineens een harde duw tegen mijn linkerschouder. Ik voel dat ik mijn evenwicht verlies en met een harde smak val ik midden in de rododendrons. Gelukkig val ik zacht, vermoedelijk op de pulp van bloemen en blaadjes die door de jaargetijden onder de bosschages is blijven liggen. Ik rol terug op mijn rug, alsof ik van een heuveltje ben gerold. Ik veeg de bladeren van mijn gezicht en ga rechtop zitten. Mijn handen voelen klam en vettig aan, een raar gevoel. Ik draai mij naar rechts om op te kunnen staan en blijf verstijfd zitten. Op de plek waar ik zojuist geland ben, kijken twee wijd opengesperde ogen mij aan. De hand die ik op de grond had geplaatst om op te kunnen staan duwt op haar linkerpols. Vol afschuw spring ik overeind en vlucht ik uit de bosschages. Honderden gedachten schieten door mijn hoofd, maar één gedachte heerst, hiervandaan en zo vlug mogelijk. Ik ren in de richting van de Kattenlaan en bemerk in het maanlicht dat ik onder het bloed zit. In de verte zie ik een politieauto naderen en ik vertraag mijn tred om deze te wenken. Ik moet uitleggen wat er gebeurd is. Vanuit mijn ooghoek zie ik beweging en kijkend in de richting zie ik twee politieagenten stilstaan. Ik kijk in de lopen van de vuurwapens en realiseer mij dat ik erg rustig moet blijven. ‘Staan blijven of er wordt geschoten!’, hoor ik beide agenten roepen. ‘Draai je om en ga op je knieën.’ Terwijl mijn onmacht groeit, draai ik mij om en laat ik mij op mijn knieën vallen. Een dreun in mijn rug en nog geen seconde later lig ik met mijn buik op de grond en voel ik dat ik wordt geboeid.